De TIOG geboden voor veilig roeien

Sloeproeien is een watersport, en op het water gelden bepaalde vaarregels. Op de Maas geldt het BPR, of te wel het Binnenvaart Politie Reglement.
Op internet en in watersportwinkels zijn overzichtelijke BPR boekjes te koop.

Vanuit TIOG hebben we daarbij vanuit onze eigen ervaring de volgende 10 geboden voor veilig varen opgesteld. Net als Mozes hebben we die in twee tabletten gebeiteld:

De eerste vijf geboden gaan over de voorbereiding; waar moet je aan denken voordat je het water op gaat.

De tweede vijf geboden gaan over veilig varen; waar moet je op letten tijdens het varen.

Hieronder volgen de TIOG geboden voor veilig roeien in korte opsomming. Onderaan staat er nog een uitgebreide toelichting per gebod.

Voorbereiding

1. Ken jezelf, je bemanning en je boot

Onervaren stuurman? Ga dan te rade bij de ervaren bemanning. Ga nooit in het donker de Maas op met een onervaren stuurman! Oefen het sturen dan eerst een paar keer overdag!

Onervaren roeiers aan boord? Ga enkel de Maas op als men stabiel slag kan houden, en als er genoeg snelheid in de boot zit om veilig te kunnen manoeuvreren.

Heeft de boot mankementen? Doet het lampje het? Is je mobiel en de marifoon opgeladen?

2. Vaar niet uit bij gevaarlijk weer

Onweer, mist, windkracht 6 of hoger of een grote kans erop? No-go!

3. Ken de commando’s

Als roeier ben je de aandrijving van de boot. Je stuurman moet altijd op je kunnen rekenen.

4. Zorg voor kleding en drinken

Altijd voldoende (reserve) laagjes kleding aan boord, en wat te drinken (eten) om de motor op gang te houden.

5. Respecteer de zee en open water

Volwaardige volgboot, zwemvesten, zeekaarten, GPS, kompas, communicatie, nautische berichten; stroming, wind, golfhoogte.

Veilig Varen

6. Wees Waakzaam

Voorkom risicovolle situaties, de boten zijn kwetsbaar bij aanvaring. Neem de tijd om de situatie goed in te schatten, help de stuurman met kijken. Bij twijfel: speel op veilig.

Geef overige scheepvaart (beroepsvaart) altijd voldoende ruimte.

7. Hou kort de kant

Vaar dicht (2 tot max 6 meter) uit de kant: begeef je niet, of zo kort mogelijk, in het drukkere midden vaargebied van de rivier.

8. Hou Stuurboordwal

Vaar aan de stuurboord wal. Als je moet oversteken om daar te komen en het is niet veilig? Dan kun je gewoon aan bakboord wal blijven varen.

9. Steek veilig over

Steek alleen over als je zeker weet dat het kan. Vaar daarom ‘open’. Steek de rivier haaks en snel over. Wanneer je de stroom corrigeert met het roer, ben je langer in de vaargeul dan gewenst.

10. Besef dat je slecht zichtbaar bent

Grote schepen hebben een grote dode hoek en zien je snel over het hoofd. Voer in het donker altijd verlichting. Ga ervan uit dat je op de radar niet waarneembaar bent.

Toelichting

1. Ken jezelf, je bemanning en je boot

Ken jezelf of ‘Gnothi Seauton’ zoals op de grot van het orakel van Delphi stond geschreven. Degene met de meeste zelfkennis werd gezien als degene met de meeste zelfbeheersing, en dus beschouwd als de beste leider voor de groep. Als stuurman ben je verantwoordelijk voor de veilige navigatie van de sloep en daarmee de veiligheid van je bemanning.

Het grootste risico op het water vormt ons eigen vaargedrag: wanneer er met een grote bek, of kennisgebrek, onverantwoorde beslissingen worden genomen. De consequenties worden niet overzien, of stoer weggewuifd…Watjes!

Sloeproeien is zeker een stoere sport, en we mogen hard voor elkaar zijn in de training, maar wel altijd veilig navigeren! Zodat we allemaal weer heelhuids thuiskomen. Voel je twijfel als stuurman, ga dan te rade bij ervaren bemanningsleden.

Vaar nooit in het donker de Maas op met een onervaren stuurman. In het donker moet je als stuurman lichten kunnen lezen en weten wat je doet.

EEN STUURMAN HOORT OOK NIET TE HEBBEN GEDRONKEN !!! Je vergeeft het jezelf nooit meer als er iets ernstigs gebeurt.

Sloepen worden ‘aangedreven’ op spierkracht. Is er onvoldoende voortstuwing en/of stuurlui in de boot, ga dan niet druk vaarwater op.

Een bootbemanning dient het liefst compleet zijn, toch minimaal naast de stuurman bestaan uit 6 goed getrainde roeiers voor de Last of Titanic, of 4 goed getrainde roeiers voor de Liefde en de Leuve. Is dit niet het geval, vaar dan niet, of blijf binnen de havenmond Leuvenhaven techniektraining geven.

Als er nieuwe roeiers bij zijn, die de techniek nog niet meester zijn, ga dan pas de Maas op als ze minimaal goed slag kunnen houden.

Zelfs met bovengemelde minimum bemanning kan het bij bepaalde weersomstandigheden onverantwoord worden om uit te varen.

Check de boot en de riemen op mankementen.

Check of het lampje het doet, haal anders nog batterijen (en reserve) bij de supermarkt. Zonder licht mag er niet worden uitgevaren bij (invallende) duisternis tijdens de training.

Check of de radarreflector is geplaatst.

Check vooraf of je mobiel nog voldoende is opgeladen.

2. Vaar niet uit bij gevaarlijk weer

De Weersverwachting, weerswaarschuwingen, de buienradar, en de waterstand en stroomsnelheid zijn vooraf te raadplegen op internet; dat is je taak als verantwoord stuurman!

Het is slechts 5 min werk, en je vaart niet meer ‘blind’ uit.

Realiseer dat het ‘weer’ altijd een moment opname is. Bij een algemene voorspelling ‘droog met af en toe een bui’ heb je veel meer aan de buienradar. Daarop zie je beter wat er het komende uur werkelijk op je af komt. Daarbij is er ook niets zo verandelijk als het weer. Zeker bij zomerse onweersbuien, deze vormen zich makkelijk in een warme instabiele admosfeer.

Rekening houden met het weer, behoeft een zekere ervaring en inschatting. Het lastige is daarbij dat bepaalde weersfacetten los van elkaar onschuldig kunnen zijn, maar bij elkaar opgeteld juist zeer gevaarlijk.

Let op de volgende omstandigheden en weertypen;

  • Bij Onweer niet uitvaren, of direct zo snel mogelijk van het water.

Onweer op het land is gevaarlijk, maar als je in een bootje op open water zit is de kans nog veel groter dat je geraakt wordt. Water geleid goed, en een boot steekt als hoogste punt boven zijn vlakke omgeving uit – bliksem slaat in op het hoogste punt van een bepaald cirkelgebied (bv 100m), en op de Maas is dat bv een roeisloep. De spanning en stroom in een blikseminslag zijn zo groot dat zelfs een inslag op enige afstand al fataal kan aflopen omdat bliksem over het oppervlak horizontaal vertakt. Volgens de statistieken is een aanzienlijk deel van de bliksemslachtoffers getroffen tijdens sportactiviteiten buitenshuis, en watersporters maken daar weer een groot deel van uit. – Gezien de verhouding land/watersporters heb je dus als je op het water zit verreweg de grootste kans om geraakt te worden door bliksem!

Open boten bieden ook geen enkele bescherming. Kunststof sloepen en houten riemen zijn in het geheel niet geleidend. Bij een blikseminslag, is uw natte, uit water bestaande lichaam het ‘aantrekkelijkst’ voor de bliksem en fungeert (als hoogste punt) daarmee als de bliksemafleider voor de boot. De bliksem slaat waarschijnlijk ergens in op het hoofd/schouder, en gaat via de romp (hart en ademhaling stopt), naar de benen en uiteindelijk naar het metalen voetenboord (LOTT), waar het het lichaam weer verlaat en overslaat op de metalen vloerplaat. Van daar zoekt de bliksem ergens door het zijboord zijn weg naar het water. Daarbij kan de romp splijten en lek slaan ter hoogte van de vloerplaat. Nadat je geraakt bent moet je meestal meteen gereanimeerd worden.

Wordt je op het water overvallen door onweer, ga gelijk naar de kant en zoek daar dekking. In theorie zou je onder een (liefst metalen) brugdek ook nog een redelijke bescherming moeten hebben, maar of dat zo is bij een echte inslag weet ik niet. Bovendien, als je bij een brug bent ben je meestal ook dicht bij de wal, en zou je beter daar dekking kunnen zoeken. In een boot met een metalen dak of dek zit je net als in een auto ook redelijk beschermd.

In het open veld nooit onder bomen schuilen. In het open veld nooit languit gaan liggen, maar je zo klein mogelijk maken met je voeten zo dicht mogelijk bij elkaar. Hou je handen over je oren en ogen. Zoek het laagste punt in het landschap op. Als je met meerdere personen bent hou dan minstens 5 meter afstand van elkaar. Als er dan één geraakt wordt kan de rest tenminste nog helpen. Hou er dan wel rekening mee dat na één inslag het onweer niet voorbij is, en ga dus bijvoorbeeld niet allemaal om het slachtoffer heen staan als je met een grotere groep bent. Als je de keus hebt is binnenshuis schuilen het beste.

Na afloop van de onweersbui moet je nog een half uur wachten voordat je je dekking verlaat.

  • Mist maakt veilig navigeren onmogelijk; vaar niet uit op de Maas. Met zicht tussen 1000 en 200 meter spreken we van mist – vanaf Leuvehoofd/Erasmusbrug zie je de Willemsbrug niet meer. Bij zichten tussen 200 en 50 meter is er sprake van dichte mist – dan zie je de overkant Maas niet meer. En kun je minder dan 50 meter ver kijken dan is de mist zeer dicht. Mist is gevaarlijk op het water, je kunt de andere scheepvaart niet meer waarnemen – en radarschepen varen op volle snelheid door. Word je overvallen door mist, houd strak de rechteroever en vaar zo snel mogelijk terug in veilige haven. Zit je in dichte mist aan de linkeroever (Rotterdam Zuidkant), steek dan niet meer over , maar zoek een tijdelijke ligplaats in bijvoorbeeld de Entrepothaven, en roei de boot de volgende dag terug naar de Bierhaven. Mist komt geregeld voor in voor- en najaar. In combinatie met invallende duisternis is het zicht nog weer minder.
  • Duisternis verhoogt het risico (op alle manouvres). Vaar enkel onder een ervaren stuurman. In de zomer bij mooi weer, is het tijd om te ‘oefenen’ en ervaring op te doen.
  • Bij zware regen neemt het zicht terug, ook de roeikracht neemt terug door verkleuming van de roeiers. laat daarom bij beginnende regen zo snel mogelijk regenkleding aantrekken. Als het teminste veilig is om daarvoor te stoppen.
  • Bij harde wind, Bfr 6 en hoger, ‘blaast’ de boot weg over het water. Het verminderd sterk de snelheid en manoeuvreerbaarheid van de boot. Bij harde wind kunnen er ook overslaande golven in de boot rollen, en word het pompen geblazen.
  • Als de wind recht tegen de stromingsrichting inblaast veroorzaakt dat hoge ‘korte’ staande golven. Dit effect word versterkt onder de bruggen (venturi effect). Hierdoor waait het daaronder veel harder. Tevens zijn bruggen een kunstmatige vernauwing in de vaargeul, waardoor het water er ook nog eens harder stroomt. Beide effecten stuwen de golf dus hoger op. Hierdoor kan het zijn alsof je letterlijk tegen een muur van water aanvaart (korte hoge steile golf). Snijd deze golven voldoende scherp aan met de punt tussen 30-60 graden hoek. Niet te recht i.v.m overslaande golf over de boeg. En rol er ook niet te dwars af, i.v.m risico op omrollen. Dit effect treed specifiek op bij de windhoek van het Westen tot West-Zuid-Westen vanaf kracht 5 Bfr en hoger, en een harde eb-stroming. Door de identieke ligging gebeurt het eigenlijk onder alle bruggen in de stad; Erasmusbrug, Willemsbrug, Koninginnebrug en Brienenoordbrug. Het sterkst onder de Erasmus- en de Brienenoordbrug i.v.m de lange windbaan. Doet dit effect zich voor, steek dan ergens anders over; min 500 m boven of beneden de bruggen.
  • Windvlagen over golftoppen, creëeren een fijne nevelspray over het water. Deze blaast vol in het gelaat, waardoor je niet goed meer kan zien, zeker in het donker zie je dan niets meer.
  • Door sneeuw, hagel en (bevriezende) waterspray over de boeg verminderd het zicht en onderkoelt de bemanning. Hierdoor verminderd de voortstuwing. Train dan niet, of niet te lang.
  • Bij vriestemperaturen, (zeker in het donker) – geheel geen risico’s nemen, maar op de veilige modus varen! De overlevingskans bij te water geraking is nihil.
  • Het is misschien geen ‘weertype’ maar de boeg- en hekgolven van Coasters (zeeschepen), en vrijvarende sleep- en duwboten zijn erg hoog. Zeker als deze schepen een bocht draaien en de roeisloep zich in de ‘binnencirkel’ bevind kunnen golven van 1,5 meter en hoger voorgekomen. Vaar dan voldoende vrij van de kant in dieper water, en snijd de golf zelf voldoende scherp aan. Wanneer deze golf van achter binnenkomt pas op dat je dan niet tegen de kant aan ‘surft’! (is al eens gebeurt)
  • Ook geeft veel scheepvaartverkeer ‘vuil’ pokkelig water waardoor het moeilijker manoeuvreren is, en waardoor men vaak wat verder van de kant moet varen voor veiligheid. Juist terwijl daar dan veel vaartuigen zijn.

Zoals gezegd; deze situaties zijn ieder op zich al vrij vervelend, maar in samenhang worden ze al snel gevaarlijk.

3. Ken de commando’s

De stuurman bedient zich van duidelijke roeicommando’s. Als roeier ben je de ‘aandrijving’ van de boot. Je stuurman moet altijd op je kunnen rekenen, dat je de commando’s begrijpt en uitvoert.

Het is belangrijk dat roeicommando’s worden gegeven met een duidelijk dragend stemgeluid. De boegroeiers moeten je kunnen horen boven het ruisen van de wind. Beter te luid dan onverstaanbaar!

De meeste roei-commando’s zijn tweedelig; zij bestaan uit een waarschuwingscommando en een uitvoeringscommando.

Het waarschuwingscommando geeft in het algemeen aan welke handeling wordt gewenst, het uitvoeringscommando laat de handeling beginnen.

Voor het goed uitvoeren van de commando’s is het noodzakelijk dat het uitvoeringscommando’s niet direct op het waarschuwingscommando volgt, dat tussen waarschuwing- en uitvoeringscommando een pauze van twee à drie seconden wordt gehouden.

Dit bevordert niet alleen het gelijk uitvoeren van het sloepcommando, maar brengt ook een zekere rust in de sloep. Een te haastig gegeven commando kan verwarring stichten.

Is iedereen aan boord dan moet de sloep vrijgemaakt worden van de ligplaats. De riemen worden nu zo snel mogelijk uitgelegd. De stuurman geeft hiervoor het commando:

“toe….. riemen”

De roeiers nemen een riem en leggen deze in hun dol. Het roeien kan nu direct beginnen. Dit gebeurt op het commando:

“haal op…..gelijk”

Bij het woord gelijk gaan dus de riemen te water. Als de sloep eenmaal op goed op gang gekomen is geeft de stuurman het commando:

“over op slag”

Na dit commando volgt iedereen nauwgezet het slagtempo van de stuurboord slagroeier die achter in de boot zit. De stuurman kijkt nauwlettend toe of iedereen in de juiste slag zit en corrigeert indien dit nodig door met de slagen mee te tellen of het moment van inpik te benomen:

“in…in….in…in”

waarbij de stuurman er op moet letten dat hij in de maat blijft met de slagroeier. Mocht het roeien al dan niet tijdelijk gestaakt worden, dan geeft de stuurman het commando:

” riemen……op”

De riemen komen dan uit het water, het roeien wordt dus gestaakt. De roeiers komen dan in de houding van “riemen toe”. Bij het definitief beëindigen van het roeien geeft de stuurman het volgende commando:

“riemen…..bedankt of welgeroeid”

Indien tijdens het roeien de sloep plotseling vaart moet minderen geeft de stuurman het commando:

“stop…..af”

Na het woord “af” brengen of houden de roeiers het riemblad in verticale stand in het water en geven de riem de nodige steun door een krachtige tegendruk. Door het geven van het commando: “op riemen” wordt de handeling beëindigd. Moet de sloep een achteruitgaande beweging krijgen dan geeft de stuurman het commando:

“strijk…..gelijk”

Moet een korte bocht of draai gemaakt worden en is het effect door het roer onvoldoende dan kan met de riemen het gewenste resultaat verkregen worden door de roeiers van een kant te laten strijken en die van de andere kant te laten halen. Het commando ziet er dan als volgt uit als een draai over stuurboord gemaakt moet worden:

“stuurboord strijk en bakboord haal op…..gelijk”

De stuurboordroeiers beginnen de strijkslag, die van bakboord gelijktijdig met de ophaalslag. Het eind van deze manoeuvre wordt weer verkregen door het commando:

“op…..riemen”

Is een doorvaart te smal om roeiend te passeren dan geeft men het commando:

“lopen…..riemen”

Door het boveneinde van de riem naar de boordzijde van de sloep te brengen wordt de breedte van de sloep verkleind. De stuurman moet het uitvoeringscommando “riemen” geven op het moment dat de roeiers aan de halende slag bezig zijn. Het geheel wordt dan een vloeiende beweging. Dit kan ook enkel gelden voor een boord het andere boord blijft dan gewoon doorroeien:

“Stuurboord lopen……riemen”

Om de vaart in de sloep te houden moeten de riemen geheel uit het water zijn. Om zo snel mogelijk weer op gang te komen kunnen de voorste roeiers al beginnen met roeien op het commando:

“boegroeiers haal op…..gelijk”

Vlak voor de start en direct na de finish van een wedstrijd is het beleefd om met de riemen te groeten. Dit moet wel netjes en vlot gebeuren anders heeft het geen zin.
Op het uitvoerende commando de riem een stukje naar binnenhalen, de handgreep op het dek tussen de voeten plaatsen en met twee handen de riem omhoog richten. Het blad van de riem moet in de lengteas van de sloep worden gedraaid met de bolle kant (achterkant) naar buiten. Commando:

“groet……riemen”

Gevolgd door:

“toe…..riemen”

Hierna kan het gejuich en feest losbarsten.

4. Zorg voor Kleding en Drinken

De roeikleding in aantal dunne laagjes opbouwen, uittrekken kan immers altijd nog – en voldoende (droge) reserve laagjes aan boord. Bij regen en door (buis)water en een koele wind treed er (zelfs zomers) onderkoeling op. Een goed regen of zeiljackje bied dan uitkomst tegen water en wind doorslag.

In de winter is ook het advies de eerste en tweede laag op de huid geen katoen te dragen, maar polyester en/of wol (b.v thermokleding). Katoen neemt lichaamsvocht op, waardoor je hierna afkoelt, de andere materialen voeren het vocht verder naar buitenlagen af, en blijven dus zelf langer droog en warm.

Op de Maas in de winter altijd opletten om voldoende warm te blijven – bij blizzards en jachtsneeuw (kou/zicht) niet uitvaren. Ook swinters niet te lang trainen, omdat dan door de vochtige kleding de koude uiteindelijk doorslaat. Bij onderkoeling is er geen voorstuwing meer, dus geen veilige navigatie mogelijk. En is het hopen dat de reddingbrigade je op tijd vind.

Bij hitte en kou altijd voldoende blijven drinken, en bij langere training ook wat eten, om voldoende warmte, kracht en moraal te houden.

5. Respecteer de zee en open water

Voor overtochten over groot ‘open water’ zoals Noordzee, Waddenzee en IJsselmeer moet er gezorgd worden voor een deugdelijke volgboot met genoeg extra plek voor alle roeiers.

Verder dient de ‘reisvoorbereiding’ serieus te worden genomen. Er dient gezorgd te worden voor:

Goede persoonlijke uitrusting van de crew; voldoende kleding, zwemvestje, eten/drinken voor de hele tocht.

Nautische vaarkaart

Communicatie middelen en nummers

Goede nautische weersverwachting. Daarbij rekening houden dat de weersituatie kan verslechteren.

windkracht en richting,

golfhoogtes,

Neerslag

Lucht en watertemperatuur, ijsvorming

Stromingen kracht en richting, eb en vloed, kenteringstijden bekend.

Kompasje, en GPS, – bij mist heb je niets anders tot je beschikking

Oversteekduur berekenen, tijd schemering, – niet in de schemering roeien.

Deze gegevens ook vooraf met de bemanning doornemen, zodat iedereen bekend is met de reisvoorbereiding en de te verwachte situatie ‘buiten’.

Laat de havenmeester bij verterk weten wat je gaat doen en waar je naar toe gaat, zodat je bekend bent in hun systeem.

6. Wees Waakzaam

De Rotterdamse haven in één van de drukste stukjes water in Europa, de beroepsvaart vaart (knalt) dag en nacht door;

Binnenvaart – lege boten varen snel, geladen boten trager

Zeevaart – varen snel, gaan vaak afmeren aan de kade

snelle waterbussen – ken de busstops waartussen zij varen

water taxi’s – erg snel met een grillig vaarpatroon

rondvaartboten – groot en lomp, leggen vaak aan de kade

sleepboten – trekken grote golven

duwboot zonder bakken – trekken zeer grote golven

drijvende bokken – varen traag, begeleid door sleepboten

loodsboten – snel bootje – wit licht boven rood

de ‘roeiers’ – snelle bootjes

baggeraars – kunnen stilliggen midden op maas.

en allerlei soorten hulpdiensten en vaartuigen.

Deze verkeerssituatie is dan ook totaal niet te vergelijken met de zomerse pleziervaart op meren of rivieren elders in het land. De Rotterdamse haven heeft een geheel eigen verkeersdynamiek, met daarbij vele vertakkingen van zijrivierenen en havens waar verkeer in en uitvaart.

‘s-Avonds is de navigatieverlichting van de scheepvaart moeilijk zichtbaar ten opzichte van de achtergrond verlichting van de Stad.

De wet van ‘Calimero’: “Hij is groot, en ik is klein, en dat is niet eerlijk!”.

Dit wil zoveel zeggen als: Al heb je ’t gelijk volgens de BPR regels aan je zijde, laat het er nooit op aankomen, want onze polyester en houten boten zijn veel kwetsbaarder dan al ’t zware gemotoriseerde vaartuig om ons heen.

Bij een frontale aanvaring zinkt onze sloep en is het hopen dat de redders op tijd bij je komen. In de winter, in koud water, in het donker, is de overlevingskans als je te water geraakt zeer gering.

Goede BPR kennis is voor iedereen aan te bevelen, maar wellicht wat te ambitieus om te verwachten bij nieuwe instappers.

Maar graag dat een iedereen wel leert. Door bijvoorbeeld de combinaties boordlichten ‘mee te lezen’ als de stuurman deze aanwijst in het donker en zo ook leert kijken in de nacht.

7. Houd kort de Kant

Houd kort de stuurboord wal, dit is verplicht op het stuk Maas ter hoogte van Rotterdam. Blijf dicht onder de kant, ongeveer 2 tot 6 meter.

De grote beroeps vaart zit in het midden gebied, de snelle- en pleziervaart aan de beide zijkanten daarvan, en de langzame vaart (roeiers) dicht onder de kant/wal.

Snelle taxiboten varen heel grillig en scheuren vanuit zijhavens de Maas op, zij kijken dan vooral zelf uit naar de grote beroepsvaart. Voor hen geldt namelijk een zelfde gevaar, zij zullen dus ook dichter onder de kant varen en daar zitten wij ook.

Aanvullend gevaar bij de taxi’s is als ze optrekken of/en gelijk een bocht draaien waardoor ze een grote dode hoek voor hun boeg hebben. Helaas hebben we hierdoor al een aantal maal met TIOG een ‘near miss’ gehad.

Kortom door geheel het kantje te houden (mits diepgang en obstakels het toelaten) – zit je letterlijk in niemand zijn vaarwater.

Let er daarbij op dat je de rivierbochten niet afsnijd!

Het is voor roeisloepen verboden de waalhaven in te varen tenzij er ligplaats wordt gekozen in een daarin liggende jachthaven, dit met vooraf gemeld worden aan de Verkeerscentrale Rotterdam.

Dus netjes het kantje houden. Weet je plaats op het water.

8. Houd Stuurboordwal

In Rotterdam moet er op de maas aan stuurboord wal worden gevaren.

Vaak moet je oversteken om daar te komen. Als dat op dat moment niet veilig is om te doen, kun je gewoon een tijdje aan bakboord wal blijven varen. Net zolang tot het wel veilig is om over te steken.

Is het heiig, slecht zicht; blijf dan aan de rechteroever (Rotterdam Noordkant) en steek niet onnodig over omwille van Stuurboord wal houden. Als je word aangehouden door de ‘Port of Rotterdam’ of Politie is het altijd te verklaren dat je voor de meest veilige oplossing hebt gekozen.

9. Steek veilig over

Concentratie bij het oversteken. Dit is de gevaarlijkste manoeuvre die we maken, zeker tijdens het duister. Kijk als bemanning dan ook goed mee met de stuurman – 18 ogen zien meer dan 2.

De Maas oversteken doen we enkel als het veilig is. Vaar iets uit de zijhaven voor een goed overzicht over de rivier, BB en SB. Neem de tijd voor een goede waarneming en stuur desnoods eerst ‘mee’ met de rivier om zeker te weten dat er niets aankomt en je veilig over kan.

Kom je uit het Leuvehoofd vaar dan BB langs de ‘verkeerde wal’ paar honderd meter langs de Boompjeskade. In het duister is namelijk de scheepvaart beneden de verlichte Erasmusbrug namelijk niet goed waarneembaar. Creëer zo genoeg ruimte en bij verder geen scheepvaartverkeer kun je over.

Wanneer je in de bocht voor het Brienenoordeiland oversteekt, vaar dan eerst zover door dat je onder het Brieneoordbrug kan doorkijken, en alle scheepvaart daar kan zien. Zo word je niet verrast door daalvaart die om de hoek kan komen.

Wanneer je achter het Brienenoord eiland langs vaart en vanuit het Zuiddiepje weer de nieuwe maas wil oversteken, kijk goed of er schepen vanuit het centrum komen, de andere zijde is meestal beter zichtbaar. Wanneer je geen goed overzicht hebt, kun je ook hier beter eerst BB uitdraaien langs het Brienenoordeiland af, tot je wel goed zicht hebt wat er zich achter de daar afgemeerde bakken bevind. Enkel oversteken als je zeker bent van je zaak.

In donker en slecht zicht, dienen we oversteken te beperken tot minimum.
Weet je niet zeker of je voor het schip langs kan? Ziet zijn boordlichten niet goed in het donker? Dan niet gaan!
Blijf lekker aan ‘t kantje – laat je ook niet opfokken, neem op goede waarneming een besluit. 5 minuten wachten en rustig tijd nemen om opnieuw de situatie te beoordelen.

Je hebt ook altijd enige veiligheidsmarge nodig om onverwachtse situaties op te kunnen vangen. In het duister gaat die marge maal vijf.

Met onze geringe snelheid door het water kan de verkeerssituatie binnen een paar minuten weer geheel anders zijn. Schat de snelheden en stroming dus goed in.

Oversteken met stroming doe je haaks. Je moet ervoor zorgen dat je zo kort mogelijk in de vaargeul bent, dat is niet onze plek. Dit houdt in dat de lengterichting van je boot haaks t.o.v. de kade staat. Op deze wijze ben het snelst aan de overzijde. Wanneer je de stroom corrigeert (opstuurd) met je roer, ben je langer in vaargeul dan noodzakelijk.

Bij twijfel gewoon wachten, of roei rustig verder en neem meer tijd voor een goede waarneming. Pas overgaan als je zeker bent van je zaak.

NIET oversteken en ‘verkeerde’ wal varen is een veilig alternatief en ook gewoon toegestaan.

10. Besef dat je slecht zichtbaar bent

In de avond neem de tijd om je ogen te laten wennen aan het donker, er is veel achtergrondlicht in Rotterdam waar scheepsverlichting makkelijk in ‘verdwijnt’.

Ga er van uit dat men jou niet ziet, ons lampje en reflector is minimaal. Als je koers wijzigt in het duister, doe dat dan overtuigend – zodat het duidelijk waarneembaar is voor de ander.

Als je te kort voor over gaat bij een binnenvaartschip ziet het schip je niet door zijn ‘dode hoek’ – zie plaatje.

Daarbij zijn we ook op de radar ondanks de reflector niet of nauwelijks zichtbaar, omdat we daarvoor niet hoog genoeg op het water liggen (vallen weg in de golfonderdrukker), en al helemaal niet als we dicht bij/onder de brug oversteken, dan smelt het radarbeeld samen met dat van de brug.

Bij een aanvaring met binnenvaartschip ‘op de kop’ zul je bij een overhellende boeg met sloep en al onder het vlak van het schip worden gezogen – helaas zijn er zo in het recente verleden al meerdere slachtoffers bij gevallen met pleziervaartuigen.

Ook bij een aanvaring met een spitse boeg zal de sloep vrijwel zeker omslaan en dient men zo snel mogelijk van het schip weg te zwemmen (haaks) om niet in de aanzuiging van de schroef te geraken.